Bij het ‘waarom niet meer’, is het altijd handig om te begrijpen waarom mensen wel in goden geloofden, zoals die uit de Joodse of Christelijke verhalenbundel ‘de Bijbel’.
Om dit te begrijpen heb je echter wel wat antropologische en biologische kennis nodig. Het is namelijk belangrijk te begrijpen hoe bijvoorbeeld het zenuwstelsel van gewervelde dieren zich heeft ontwikkeld en hoe dat van primaten in het bijzonder uiteindelijk heeft gezorgd voor het bewustzijn op de manier waarop de mensaap ‘homo sapiens’ dat doet. (Als je met de voorgaande uitleg problemen hebt, zul je weinig correct antwoorden begrijpen).
De mens is een ondersoort van de grote mensaap. Na 1.5 miljoen jaar van verschillende onderverdelingen zoals de Neanderthaller, Cro Magnon, Denisovan en andere soorten, is de homo sapiens de overwinnaar gebleken in de historie. Wel te verstaan dat genetisch materiaal heeft aangetoond dat de andere genoemde soorten ook delen hebben meegegeven aan de homo sapiens (ja, door seks enzo). Waarom is dit zo belangrijk? Nu wel, de meest waarschijnlijke reden dat de homo sapiens de overgebleven soort is, is dat hij een vorm van leren en communiceren heeft weten te ontwikkelen die de andere soorten niet hadden: een fictieve werkelijkheid. Door deze fictieve werkelijkheid, een model van de werkelijkheid, maar dan in vervangend beeld en woord, te gebruiken in communicatie, kon veel informatie over de omgeving en over plannen worden doorgegeven tussen individuen en groepen. We hebben het hier niet over het ineens bedenken van een taal zoals we dat met Nederlands kennen (ook die is over de afgelopen 400 jaar ver geëvolueerd), maar van een prototaal (hergebruikte klanken) naar steeds specifiekere concepten. De stembanden van onze neefjes de Chimpansee en andere aapsoorten is niet zo ontwikkeld als die van ons. Dat komt omdat wij generaties op generaties hebben geleerd de stemband anders te gebruiken. Dit heeft ook zijn weerwerking gehad op onze hersenen en het vermogen om te ‘verbeelden’ (Leuk voorbeeld hiervoor is het spel Ancestors the human odyssey). Dit alles was nodig om gevolgtrekkingen te kunnen doen.
Weet je wat gevolgtrekkingen zijn? Het cognitief kunnen verbinden van een oorzaak met een gevolg. Er zijn grote kringen in een meer die van een punt uiteen gaan. Er staat verderop een individu stenen in het meer te gooien. Die stenen maken dezelfde soort kringen. Dus als je kringen in het meer ziet, komt dat door stenen. Dat is een aanname/gevolgtrekking van observatie. Maar de volgende dag is er niemand bij het meer….toch zie je weer kringen…klein, maar toch…ze zijn er plotseling. Er moet iemand stenen gooien, want die kringen kreeg je volgens observatie alleen met stenen. Maar je weet niet van vissen die ademen aan het oppervlakte en daarmee ook kringen kunnen veroorzaken. Al die tijd denk je maar aan kring…geen steen…iemand gooit een steen die je niet ziet. Je gaat geloven (aanname – niet empirische gevolgtrekking) dat er steentjes worden gegooid die zo klein zijn dat jij ze niet ziet. Zo vul je het beeld, zodat je niet meer bang bent voor de plotselinge kringen (een onverwachte gebeurtenis, die je onzeker maakt). Dus er zal iemand zijn die dat doet…maar wie. Een paar dagen later, sta je aan de kant en speel je met je speer om eten te vangen. De speer valt in het water, de verzwaarde punt schiet door het oppervlakte, daar waar kringen waren. Je pakt je speer op en er zit een vis aan…woowwww! iemand gooide een steentje en nu heb je twee dagen eten…dat moet iemand zijn die jou wilde helpen!
Een paar duizend jaar verder, de conceptualisatie van de mensheid is verder ontwikkeld. Veel ziet de mens wel, maar kan de mens niet uitleggen of onderzoeken. Mensen die plotseling gek worden. Mensen die plotseling dood gaan. Mensen die plotseling je helpen als je net bijna doodgaat op een bergrug waar je de opkomende kou niet goed had ingeschat. Was dat die stenengooier? Of de oorlogmaker? Of de ademer van het leven van nieuwe mensjes?
Nog eens een paar duizend jaar later. De mens kan nog steeds niet alles onderzoeken, maar veel heeft hij al gekoppeld. Sommige dingen kunnen geen antwoord krijgen, maar ze gebeuren wel. Er zijn inmiddels goden, geesten en kabouters. Maar de ontwikkeling van gereedschap en wetenschap van de omgeving stopt niet meer. Terwijl merendeel van de ontwikkelde mens in ‘goede’ gebieden zich heeft verenigd in het geloof in bepaalde goden en krachten, ontwikkelt de gestructureerde methode van onderzoek die later wetenschap zal heten zich verder. De goden verdwijnen in zeker zin naar de achtergrond en worden ongeziene krachten. Alles wat de mens nog niet begrijpt, zal dan wel door die krachten, god A of god B worden gedaan. We gaan door naar het heden. De wetenschap ontwikkelt zich nog steeds en goden die de mens rust gaven zodat ze niet bang hoefden te zijn voor wat ze niet begrepen krijgen alleen nog een geromantiseerde reden om samen te komen. Feestdagen, gemeenschapsbijeenkomsten in zogehete tempels of kerken, moeten de mensen in mindere tijden toch een goed gevoel geven. Mensen die het in de opbloeiende welvaart na de gouden eeuw en verlichting aan de betere kant van de maatschappij vinden, hebben minder nut aan goden. Veel van hun welvaart komt voort uit het begrijpen van dingen, zodat ze daar geld mee kunnen verdienen. De reden waarvoor hun voorouders goden juist nodig hadden, hun onwetendheid, verdwijnt meer en meer. We gaan naar 1960, een nieuwe ontwikkeling in gemeenschapszin ontwikkelt zich. Vrijheid wordt nu geestelijk, lichamelijk en relationeel. Woodstock, vrouwenrechten, flowerpower, steeds minder racisme en segregatie, voorbehoedsmiddelen die zorgen dat mannen en vrouwen niet meer vast zitten aan een getrouwd leven, alleen maar door een nachtje samen.
Mensen hebben geen denkbeeldige proxy meer nodig, zoals goden die je in je vraag noemt. Spiritualiteit is echter wel het onderkennen van het feit dat de mens een instinctmatig gedrag heeft EN een cognitief gedrag. Deze samen brengen lijkt voor velen makkelijker met de wat minder veeleisende wereldbeelden van Boeddhisme of andere new age ideeën. Astrologie etc zijn van een andere aard. Dat zijn bijgeloven die nog een heel andere mentale structuur nodig hebben om daar in te trappen.
Daar lezen we het zoveelste bericht dat iemand vindt dat een regeringsinstantie of een ander institutioneel apparaat moet ingrijpen in hoe men omgaat met online gedrag.
Ik denk dat iedere weldenkende Nederlander (slash wereldburger) eens moet gaan begrijpen dat ‘online’ en ‘offline’ gedrag geen verschil moet maken. Zeker nu we allen zoveel vaker ‘online’ communiceren door de diverse restricties van de ‘offline’ wereld.
Als je in de winkel iets ziet dat volgens jou niet hoort, zeg je er dan iets van? Ik wel. Mijn identiteit wordt niet beperkt door een glazen schermpje en draadloze verbindingen. Ik ben wie ik ben. Online EN Offline.
Het zou volwassenen sieren, als ze zich online zo gedragen, als ze willen dat hun kinderen zich offline gedragen. Daarnaast ook, dat mensen offline begrijpen dat regels en wetten online ook gewoon van toepassing zijn.
Het uitleggen van gedrag aan kinderen geeft ons een spiegel als volwassenen op onszelf. Zijn wij zo verdraagzaam? Zijn wij zo tolerant? Zij wij zo mondig?
De volgende keer dat je iemand online wilt uitschelden, denk dan aan de jeugd die dat bijna tot een kunst verheven heeft en een klasgenootje de dood in kunnen drijven. Waar denk je dat ze dat vandaan hebben? Hoe zou jij als volwassene dat hebben kunnen voorkomen? Misschien door te leiden met voorbeeld?
Wees je bewust van je acties en van de observatie van jouw gedrag.
Lees je eigen berichten eens als een vreemde…zou jij dat accepteren? Zou jij je er fijn bij voelen?
#meta #bewustzijn #awareness #metawareness #eerlijkheid #opvoeding #cyberbullying #cybercrime #omdenken #spiegel #mirror #blackmirror #whitemirror #yourmirror #eyeontheworld